Zoetwatervis Baars

Baars

De baars (Perca fluviatilis) is na de blankvoorn de meest voorkomende vis in Nederland. Hoewel de wetenschappelijke naam vrij vertaald ‘baars van de rivier’ betekent, is de baars in elk watertype te vinden. Baarzen zijn fraaie, felle vissen, echte roofridders van het zoete water. Met de stekels fier omhoog, onverschrokken jagend op alles wat eetbaar is.

Zoals elke baarsachtige heeft de baars een stekelige rugvin, daarnaast zijn donkere dwarsbanden (zes tot acht) duidelijk zichtbaar op flanken. Ook zit er een duidelijk zichtbare zwarte vlek achter op de rugvin.

De baars paait over het algemeen net voor de verschillende witvissoorten, ongeveer vanaf april bij een watertemperatuur van 14º tot 16º C. Waarbij het kuit op allerlei structuren wordt afgezet. Al na 8 tot 14 dagen komen de eieren uit. De baarsjes zijn dan 5 tot 6 millimeter lang. In het begin eten ze zoöplankton, zoals watervlooien. Na één jaar zijn de baarsjes gemiddeld gegroeid tot zo’n 8 centimeter. Bij een lengte van 10 tot 20 centimeter schakelen ze over op vis. De maximale lengte die een baars kan bereiken, is ongeveer 60 centimeter, maar dit zijn uitzonderingen. Het maximale gewicht dat gerapporteerd is voor de baars is 4,75 kg.

Een bijzonder verschijnsel zijn de zogenaamde ‘zwarte baarzen’. Deze zijn niet zwart van kleur, maar blijven achter in de groei. Waarschijnlijk komt dat omdat ze niet overschakelen van zoöplankton naar vis als voedsel. Ondanks het kleine formaat (tot zo’n 12 centimeter) worden ze wel geslachtsrijp.

De baars is een zichtjager waardoor deze afhankelijk is van het licht. Gebleken is dat in de zomer de grootste jachtactiviteit in de ochtend en in de avond ligt. Als de dagen in het najaar korter worden, ligt de activiteitspiek meer midden op de dag. Als het water wat troebeler is, kan hierdoor de activiteitspiek ook verschuiven. De gunstigste zichtomstandigheden liggen dan later in de ochtend en vroeger in de avond.

Op het Euraziatische deel van het noordelijk halfrond is de baars een zeer algemene voorkomende soort. In bijna geheel Europa komt de baars dan ook voor met als uitzonderingen op de regel Spanje, Portugal, Zuid–Italië en West Griekenland.

In ons land komt de baars in alle binnenwateren wel voor, van stilstaande tot stromende en van heldere tot troebele wateren. Ook in de polder komt veel baars voor. Soms alleen de klein blijvende ‘zwarte’ baarsjes. Maar soms ook forse, mooi gekleurde exemplaren. Zeker in helder polderwater kunnen baarzen mooie rode vinnen hebben en een donkergroene rug.

De baars is een tolerante soort als het gaat om zijn omgevingseisen. Hierdoor zijn er weinig bedreigingen voor de soort. Wel is de baars gevoelig voor vertroebeling/ verbraseming.

De baars houdt zich in de zomer op een diepte van niet meer dan 6 tot 10 meter (of in ieder geval boven de spronglaag) op. In de winter komt de baars op grotere dieptes voor.

De baars is een belangrijke soort voor de sportvisserij; hij wordt door ruim een kwart van de sportvissers bevist. De soort wordt op verschillende watertypen bevist. De grootste exemplaren worden gevangen op de rivieren en plassen.

De sportvisser maakt gebruik van het feit dat de baars wordt aangetrokken door bewegende voorwerpen. Vooral als die een zgn. zaagtandbeweging maken. Waarschijnlijk omdat prooien in het water ook een dergelijke beweging maken.

De meeste West-Europese landen kennen geen gesloten tijd voor het vangen van baars. Uitzonderingen hierop zijn Denemarken, Italië, België, Frankrijk en Nederland (gesloten tijd van 1 april t/m 30 mei). In deze landen mag er omstreeks de paaiperiode niet gevist worden.

De baars is niet opgenomen in de Rode Lijst, wat betekent dat het geen bedreigde soort is.

De tot op heden zwaarste resp. grootste gemelde baars, aan de hengel gevangen, is 2.769 gr (2008) met een lengte van 53,5 cm.

Bij de door de VNV en SVN georganiseerde vliegviswedstrijden worden baarsjes en baarzen regelmatig gevangen.